Jaap Stotijn
Stotijn, Jacob Hendrik, musicus (‘s-Gravenhage 22-9-1891 - ‘s-Gravenhage 5-4-1970). Zoon van Johannes Louis Stotijn, bakker en caféhouder, en Helena Kooper. Gehuwd op 27-9-1912 met Geertruida Molenaar (1889-1954), zangeres. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na haar overlijden gehuwd op 11-3-1970 met Johanna Adriana van Melle (1900-1989). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Jaap Stotijn groeide, als achtste van tien kinderen, op in een muzikaal gezin. Zijn vader - aanvankelijk bakker aan het Haagse Spui - speelde in zijn vrije tijd accordeon, terwijl Jaaps oudste zuster, Lena, en oudere broer Constant beroepsmusicus zouden worden. Van de laatstgenoemde kreeg Jaap vanaf zijn elfde jaar de eerste piano- en vioollessen. Hoewel hij het liefst fluitist wilde worden, ging hij op aanraden van Constant verder met hobo. Toen hij dertien was, werd Jaap toegelaten tot de Koninklijke Muziekschool - het latere Koninklijk Conservatorium voor Muziek - in Den Haag, waar hij zes jaar lang lessen volgde bij Dirk van Emmerik.
De hoboklas van Dirk van Emmerik. Jaap is de tweede van links, tegen de muur.
Reeds van 1907 tot 1911 speelde Jaap, gezeten naast zijn leermeester, mee als tweede hoboïst in het Residentie-Orkest. Aangezien het salaris amper dertig gulden per maand bedroeg, trad hij, om wat bij te verdienen, ook wel op als violist en pianist in cafés en bij variétés of als begeleider bij stomme films.
In 1910 behaalde Stotijn het einddiploma, met een eervolle vermelding wegens zijn bijzondere kwaliteiten in het orkest- en solospel. Onmiddellijk hierna vond hij een vaste betrekking als eerste hoboïst bij het Rotterdams Harmonie-Orkest. Zo nu en dan begeleidde hij ook muziekstudenten aan de piano. Onder hen bevond zich de jonge sopraan Truitje Molenaar, op wie Stotijn onmiddellijk verliefd werd. Kort daarna trouwden zij, en vervolgens trok het jonge stel in Duitsland mee met een reizend orkest, dat in verscheidene steden concerten gaf. Nadat hun eerste kind in maart 1913 te Leipzig was geboren, keerden zij terug naar Nederland. Stotijn vestigde zich met zijn gezin in Amsterdam, waar hij werk vond in de lichte muziek. Kort daarop verwierf hij in Den Haag een plaats als eerste hoboïst in het orkest van de Fransche Opera. Na een jaar kwam hieraan een einde, omdat hij in verband met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd gemobiliseerd. Als grenadier met een administratieve taak gelegerd in Waalsdorp bij Den Haag werd Stotijn toegestaan ‘s avonds te musiceren in het Cabaret Palace in de Wagenstraat. Hier begeleidde hij onder meer bekende kleinkunstenaars als Louis Davids, Lou Bandy, Willy Derby en Johan Buziau.
Op den duur verlangde Stotijn terug naar de serieuzere muziek, hoewel dit een aanzienlijke vermindering van zijn inkomsten zou betekenen. Toen Van Emmerik naar de Verenigde Staten emigreerde, kon Stotijn per 1 oktober 1919 diens plaats als eerste hoboïst bij het Residentie-Orkest innemen. Op dezelfde datum werd hij bovendien - eveneens in plaats van zijn vroegere leermeester - benoemd tot hoboleraar aan het Koninklijk Conservatorium. Beide functies zou hij blijven vervullen tot aan zijn pensionering. Vanwege de indringende, zangrijke en licht vibrerende toon trok Stotijns hobospel al spoedig ieders aandacht, en weldra genoot hij internationale vermaardheid.
In de loop der jaren gaf Stotijn blijk ook andere instrumenten dan de hobo met talent te kunnen bespelen. In 1928 was hij geslaagd voor het examen piano-onderwijskunde en in 1935 voor pianosolospel. Nadien trad hij verscheidene malen op als pianosolist. Vooral met de vertolking van het Pianoconcert in D van Joseph Haydn had hij veel succes. Verder heeft Stotijn vele instrumentalisten aan de piano begeleid. Gedurende tientallen jaren werkte hij in het gehele land mee aan kerkconcerten, waaraan ook zijn echtgenote - een verdienstelijk sopraanzangeres - een belangrijk aandeel had. Het meeste succes oogstten zij met aria’s van Johann Sebastian Bach. Als pianist haalde Stotijn echter nooit het uitzonderlijk hoge niveau dat hij als hoboïst wist te bereiken.
Stotijns loopbaan kende talrijke hoogtepunten. Eind 1936 gaf hij gehoor aan een verzoek mee te spelen in het nieuw opgerichte Palestina Symphonie Orkest, dat voornamelijk bestond uit joodse musici die uit nazi-Duitsland waren gevlucht. De eerste concerten werden geleid door gastdirigent Arturo Toscanini. Ofschoon Stotijn niet joods was, werd hij gevraagd mee te spelen ter versterking van de blazersgroep. In Tel Aviv, Jeruzalem, Haifa, Caïro en Alexandrië speelde Stotijn mee in in totaal dertien concerten. Tijdens deze uitvoeringen werd de Italiaan een groot bewonderaar van Stotijns hobospel. “You are a great artist”, zo complimenteerde hij hem. Stotijn vroeg daarop Toscanini het Residentie-Orkest te komen dirigeren. Nadat de secretaris van het orkestbestuur naar Milaan was getogen om de maestro over te halen, kwam deze in 1937 en 1938 naar Nederland om het Residentie-Orkest te dirigeren tijdens concerten in Rotterdam en Den Haag. Dit waren de enige twee keren dat Toscanini in Nederland als dirigent optrad.
Behalve als lid van het Residentie-Orkest maakte Stotijn deel uit van allerlei kleine ensembles, zoals het Hollandsch Sextet, een kamermuziekgezelschap, en het Trio Feltkamp-Stotijn-Ketting, dat in 1935 werd opgericht en bijna twintig jaar zou bestaan. Dit trio, dat, naast Stotijn, bestond uit de fluitist Jo Feltkamp en de pianist-componist Piet Ketting, maakte verscheidene geslaagde tournees door binnen- en buitenland. Naast zijn drukke werkzaamheden vond Stotijn nog de tijd om in de avonduren enige studenten- en amateurorkesten te dirigeren. Als eerste had hij vanaf 1928 de artistieke leiding over het Haagsch Arbeiders Symphonie-Orkest, dat dikwijls zijn medewerking verleende aan arbeidersfeesten en 1-meivieringen.
Hoewel Stotijn volstrekt niets op had met het nationaal-socialisme, werd hij tijdens de bezetting toch lid van de Kultuurkamer, waardoor hij tijdens de oorlogsjaren verzekerd bleef van een vaste broodwinning. Na de bezetting was hij opnieuw lid van verscheidene ensembles, zoals het Haags blaaskwintet. Vanaf de oprichting in 1952 maakte Stotijn tevens deel uit van het Collegium Musicum Artis Antiqua, dat zich toelegde op het uitvoeren van muziek uit de 17de en 18de eeuw die door Willem Noske en anderen in muziekbibliotheken was opgespoord. Daarnaast vertolkte Stotijn ook hobomuziek die door Nederlandse en ook wel buitenlandse componisten speciaal voor hem werd geschreven.
Op 18 september 1956 nam Stotijn tijdens een Prinsjesdagconcert in de Haagse Houtrusthallen afscheid van het Residentie-Orkest wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Tegelijkertijd legde hij zijn functie als docent bij het conservatorium neer, hoewel hij daarna nog twaalf jaar privé- lessen zou blijven geven. Mede door zijn amicale omgang en joviale karakter was Stotijn een geliefd docent, die ondanks het hoge honorarium dat hij vroeg, veel hoboïsten heeft opgeleid.
Repetitie in het Residentie Orkest
Stotijns dochter, Ellen Nicasie, en zijn zoon, Haakon, kozen eveneens voor een muzikale loopbaan, respectievelijk als harpiste en als hoboïst. Met Haakon, heeft Stotijn vaak samengewerkt. Vooral hun vertolking van het Concert voor twee hobo’s en orkest van Alexander Voormolen zorgde vanaf 1934 keer op keer voor lovende kritieken. Het overlijden van deze talentvolle zoon op 49- jarige leeftijd in 1964, na een langdurige ziekte, was voor Stotijn dan ook in meer dan één opzicht een zware slag.
Stotijn dankte zijn reputatie als hoboïst aan de fraaie, warme toon die hij aan zijn hobo wist te ontlokken. De grondslag hiervoor was gelegd door Van Emmerik, die indertijd al een afwijkende stijl had. Stotijn werkte deze verder uit en ontdekte de overeenkomst met de zangtechniek. Hij nam zelfs zanglessen om deze te bestuderen. Hij zag de twee rieten van een hobo als stembanden en benutte de mond-, keel- en neusholtes voor de resonans, waardoor de bijzondere, zangrijke toon kon ontstaan. Stotijns zoon, Haakon, en anderen namen deze stijl over en maakten gebruik van dezelfde lesmethoden. Jaap Stotijn was zodoende de stichter van wat wel ‘de school Stotijn’ of ‘de Haagse school’ wordt genoemd.
Jaap Stotijn vond zijn levensgeluk in de muziek. Hij bleef steeds een eenvoudige, goedlachse muzikant, die om zijn gevoel voor humor en vrolijke verhalen door zijn collega’s en vrienden werd gewaardeerd. Wegens zijn uitzonderlijk kunstenaarschap werd hij enkele malen gehuldigd en onderscheiden. Ofschoon Stotijn vaak via de radio te horen was, zijn er opvallend weinig grammofoonplaten van zijn hobospel gemaakt. De laatste jaren van zijn leven werd hij met liefderijke zorg omringd door Jo van Melle, de weduwe van zijn zwager, met wie hij nog enige weken vóór zijn dood op 78- jarige leeftijd in het huwelijk was getreden.
A: Collectie-Jaap Stotijn (krantenknipsels, concertprogramma’s, plakboeken etc.) in het Nederlands Muziek Instituut te ‘s-Gravenhage.
P: De kunst van het maken van hoborieten (Wormerveer 1967); Even uitblazen (Nieuwkoop [etc.] 1975).
L: Naast herdenkingsartikelen in Haagsche Courant, 4-4-1970, in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 6-4-1970, in Algemeen Handelsblad, 6-4-1970 en Het Parool, 7-4-1970: ‘Jaap Stotijn over het orkest in Palestina’, in Het Vaderland, 22-1-1937; Joop Weyand, De roman van een orkest. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van het Residentie-Orkest (‘s-Gravenhage 1947); interview door R.N.D, in De Spiegel. Christelijk Nationaal Weekblad, 7-3-1953; A.B.M. Brans en Evert Cornelis, Het Residentie- orkest 50 jaar, 1904-1954 [‘s-Gravenhage 1954]; ‘Jaap Stotijn 40 jaar in Residentie-Orkest’, in De Telegraaf, 18-10-1955; ‘Jaap Stotijn verlaat zijn orkest’, in Haagsche Courant, 11-9-1956; W.P., ‘Jaap Stotijn 75 jaar’, in Mens en Melodie. Algemeen maandblad voor muziek 21 (1966) 311-313; John Kasander, 150 jaar Koninklijk Conservatorium. Grepen uit de geschiedenis [‘s- Gravenhage 1976] 59-61; Pauline Micheels, Muziek in de schaduw van het Derde Rijk. De Nederlandse symfonie-orkesten, 1933-1945 (Zutphen 1993); G.H. Stotijn, Loten van één stam. 200 jaar Hotijn - Stotijn, een speurtocht naar het verleden (Geulle 1996) 148-152.
I: Jaap Sotijn, Even uitblazen (Nieuwkoop [etc.] 1975) 22 [Foto: René de Monchy].
A.W.J. de Jonge
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013
Bron: A.W.J. de Jonge, ‘Stotijn, Jacob Hendrik (1891-1970)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland